Wij zijn specialisten op het gebied van internationaal belastingrecht en onze adviespraktijk wordt gedragen door onze kennis en ervaring op het gebied van grensoverschrijdende activiteiten, transacties en structuren.

Iedere ondernemer of werknemer die internationaal actief is, krijgt al snel te maken met de internationale aspecten van het belastingrecht. Binnen onze internationale praktijk hebben wij hier vrijwel dagelijks mee te maken.

Het is onze expertise en wij houden daarom de ontwikkelingen in het internationaal belastingrecht nauwlettend in de gaten.

Als specialisten op ons vakgebied worden wij gezocht en gevonden door cliënten die onze kennis en expertise nodig hebben en daar graag gebruik van willen maken, op projectbasis of basis van een duurzamere relatie.

De reikwijdte van het internationaal belastingrecht

Het is belangrijk om overeenstemming te hebben over wat precies het begrip internationaal belastingrecht omvat.

Het internationale belastingrecht is geen afgebakend speelveld maar is in feite een verzamelbegrip voor alle aan belastingen gerelateerde wet- en regelgeving die in een gegeven grensoverschrijdende transactie of structuur van toepassing is of kan zijn.

In eerste instantie zijn dat de internationale regelingen van de Nederlandse belastingwetgeving en de belastingwetgeving van het land waar de inkomsten hun oorsprong vinden (bronland), dan wel waar ze naar toe gaan (woonland). Meteen daarna komen de bilaterale en multilaterale regelingen die de onderlinge verhouding tussen de betrokken landen regelt, zoals belastingverdragen, Europese Richtlijnen en Verordeningen.

Het internationaal belastingrecht bevat ook nog regelgeving die niet gericht is op de heffing van belastingen maar aanverwante rechtsgebieden, zoals de incasso en betaling van belastingschulden, of onderlinge informatie uitwisseling tussen landen of groepen van landen ter ondersteuning van de belastingheffing of ter voorkoming van belastingontduiking of ontwijking.  

Belastingverdragen

Nederland heeft met meer dan 90 landen een belastingverdrag afgesloten.

De belangrijkste bron voor het internationale belastingrecht in Nederland zijn de door Nederland met andere landen afgesloten “overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar inkomen”, in de praktijk eenvoudshalve meestal aangeduid als “belastingverdragen”.

Deze belastingverdragen zien alleen op de bilaterale verdragen waarin twee landen afspraken hebben gemaakt over de belastingheffing over het inkomen op nationale niveau, dus alleen directe belastingen en typisch niet indirect belastingen, zoals de BTW of overdrachtsbelasting en geen lokale belastingen op gemeentelijk of provinciaal niveau. Ook buiten de reikwijdte van deze belastingverdragen vallen de successiebelastingen (ter zake van erven en schenken) en de heffing van sociale zekerheidspremies, waarvoor weer andere bilaterale of multilaterale regelingen van toepassing kunnen zijn.

Nederland heeft een zeer uitgebreid netwerk van belastingverdragen, met meer dan 90 landen. Deze verdragen bevatten de afspraken tussen de landen onderling over de verdeling van heffingsbevoegdheid over inkomsten en vermogen die hun inwoners genieten uit het andere land, de methode ter voorkoming van dubbele belastingheffing (meestal vrijstelling of credit) en bepaalde andere zaken die de directe belastingheffing van hun inwoners in relatie tot het andere land aangaan.

In onze publicatie Belastingverdragen kunt u uitgebreide informatie vinden over de betekenis en werking van de Nederlandse belastingverdragen, en in onze Database Nederlandse Belastingverdragen kunt u per land bepaalde kerngegevens opzoeken over een door Nederland afgesloten belastingverdrag, zoals

  • de datum inwerkingtreding van het verdrag,
  • het verdragstarief voor bronbelastingen op rente, dividenden en royalty's,
  • de criteria voor belastingheffing van ondernemingswinsten (vaste inrichting) en inkomsten uit arbeid uit het andere land,
  • eventuele anti-misbruik bepalingen die in het betreffende belastingverdrag zijn opgenomen, etc.

Uiteraard kunt u met vragen over andere aspecten van een bepaald belastingverdrag ook altijd bij ons terecht. 

De OESO Modelverdragen en aanbevelingen

De rol van de OESO op het gebied van internationale belastingheffing is de laatste jaren enorm toegenomen.  

Nederland is lid van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (of “OESO”).

De OESO is verantwoordelijk voor een veelvoud aan supranationale regelingen die doorgaans geen directe werking hebben, maar die wel door landen (kunnen) worden gevolgd als richtlijn voor de vormgeving van hun eigen wetgeving of voor de interpretatie van hun eigen wetgeving.

Historisch gezien zijn de belangrijkste OESO documenten zonder twijfel het Bilateraal Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen (“OECD Model Tax Convention on Income and Capital”) , en het officiële commentaar daarop (“Commentaries on the articles of the Model Tax Covention”).

Het eerste OECD Modelverdrag, met Commentaar,  stamt uit 1994, en wordt sindsdien regelmatig ge-update en aangevuld op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen op het gebied van internationaal fiscaal verdragsbeleid. De laatste volledig herziene versie van het Modelverdrag stamt uit 2018.

Het OECD Modelverdrag wordt door vrijwel alle OESO-lidstaten als uitgangspunt genomen voor de redactie en vormgeving van hun belastingverdragen en de interpretatie daarvan. Dit geldt ook voor Nederland, ook al hanteerde Nederland altijd haar eigen Model Nederlands Fiscaal Verdragsbeleid (tot 2021). In 2021 heeft Nederland afstand gedaan van haar eigen modelverdrag en neemt nu officieel alleen het OECD Model verdrag tot uitgangspunt bij de onderhandeling en heronderhandeling van haar belastingverdragen.

De meeste door Nederland afgesloten belastingverdragen zijn in meer of mindere mate in overeenstemmen met het OECD Modelverdrag. Voor zover dit het geval is, neemt Nederland het standpunt in dat voor de interpretatie van de verdragsbepalingen aansluiting mag worden gezocht bij het officiële Commentaar op het OECD Modelverdrag, tenzij uit het verdrag, de Nederlandse parlementaire toelichting daarop, beleid of rechtspraak expliciet iets anders volgt.

Naast het OESO Modelverdrag voor belastingverdragen, heeft de OESO zich de laatste jaren steeds meer gericht op het publiceren van Richtlijnen en Aanbevelingen voor de vormgeving van wetgeving en beleid door Lidstaten ten aanzien van fiscale onderwerpen die voor de verhouding tussen de lidstaten onderling van grote betekenis worden geacht, zoals richtlijnen op gebied van Transfer Pricing  (“Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations), en direct daaraan gerelateerd, Aanbevelingen ter voorkoming van belastingontwijking en uitholling van de heffingsgrondslag (“Base Erosion and Profit Shifting”, oftewel “BEPS”).

Nederland voert als officieel beleid dat het de Richtlijnen van de OESO op het  gebied van de Transfer Pricing volgt, tenzij het daar in eigen wetgeving, beleid of rechtspraak expliciet van afwijkt.

Met name het gebied van belastingontwijking (BEPS) is de regelgeving van de OESO de laatste jaren in een stroomversnelling geraakt en heeft de implementatie van anti-misbruik bepalingen in lokale wetgeving en belastingverdragen zich in ongekende proporties in het wereldwijd speelveld van de belastingheffing gemanifesteerd. Te denken valt dan met name aan de verplichting voor grote  ondernemingen om hun transfer pricing beleid zowel op groepsniveau als lokaal niveau te documenteren en in voorkomende gevallen te rapporteren (Country-by-Country Reporting), en de implementatie van het zogenaamde “Multilateraal Instrument”, of "MLI" dat de OESO lidstaten in staat stelt om (bij onderlinge overeenstemming tussen verdragspartners) in één keer alle belastingverdragen te voorzien van bepaalde anti-misbruik bepalingen die misbruik van belastingverdragen moeten voorkomen.

De OESO verdragen, richtlijnen en aanbevelingen ontberen de status van wetgeving, maar doordat de OESO lidstaten deze richtlijnen en aanbevelingen in steeds meer gevallen en in toenemende mate geheel volgen, is het belang van de OESO richtlijnen en aanbevelingen de laatste jaren sterk toegenomen. Een goede kennis van de OESO publicaties is daarom tegenwoordig onontbeerlijk om lokale op de OESO aanbevelingen en richtlijnen gebaseerde wetgeving goed te interpreteren en toe te passen. 

Europees belastingrecht

Onze kennis en ervaring op het gebied van het Europees Belastingrecht is één van de belangrijkste pijlers van onze praktijk.

Het belastingrecht in Nederland wordt sterk beïnvloed door het Europees belastingrecht en de rechtspraak van de Europese rechter; het Hof van Justitie.

De Europese Unie heeft (nog) geen zelfstandige bevoegdheid om eigen belastingen te heffen, maar het Verdrag van de Europese Unie verschaft de EU ruime bevoegdheden om onder andere Richtlijnen en Verordeningen vast te stellen, ook op fiscaal gebied, die in de praktijk qua werking en uitkomst met wetgeving kunnen worden gelijkgesteld.

De lidstaten van de EU worden geacht het Europese recht in volle omvang toe te passen en te respecteren op basis van hun “Unietrouw”( art. 4, lid 3 EU-Verdrag).

Daarnaast biedt de EU de mogelijkheid aan de lidstaten en haar onderdanen om procedures aanhangig te maken bij het Hof van Justitie, die onder andere de bevoegdheid heeft om wetgeving van lidstaten te toetsen aan Europese rechtsbeginsel.

Europese Richtlijnen

Wij werken dagelijks met toepassing van Europese Richtlijnen. 

Richtlijnen hebben doorgaans als doel om de wetgeving van de Lidstaten beter op elkaar af te stemmen of te harmoniseren. Meestal vereist dit uiteindelijk de invoering van nieuwe wetgeving of een aanpassing van bestaande wetgeving in de Lidstaten.

Richtlijnen hebben geen directe werking in de Lidstaten, maar creëren wel de verplichting van Lidstaten om bepaalde minimale fiscale standaarden voor een bepaald tijdstip in hun wetgeving te implementeren. Het wordt meestal aan de Lidstaten zelf gelaten om te bepalen op welke wijze zij deze minimumstandaarden in hun wetgeving willen opnemen en of ze het bij deze minimumstandaarden willen laten, dan wel op eigen initiatief, nog verder willen gaan.

Indien een Lidstaat niet tijdig aan de door een Richtlijn voorgeschreven minimumstandaarden voldoet, kan de EU sancties opleggen en in voorkomende gevallen kan de belastingplichtige die daarbij een belang heeft zich in rechte op toepassing van de Richtlijn beroepen en/of schadevergoeding eisen voor de gevolgen van een niet tijdige implementatie van de Richtlijn. Een Richtlijn heeft voor belastingplichtigen in beginsel geen directe werking.

De belangrijkste Europese Richtlijnen op fiscaal gebied zijn:

  • Moeder-Dochter Richtlijn: 2011/96/EU van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, en zoals gewijzigd in 2014 en 2015.
  • Fusie Richtlijn: 2009/113/EG van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat, en zoals gewijzigd in 2005 en 2009. 
  • Interest- en royaltyrichtlijn: 2003/49/EC van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten, en zoals gewijzigd in 2004 en 2011.
  • Belastingontwijking – Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) 1 en 2: 2016/1164 VAN DE RAAD van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (ATAD 1), en 2017/952 VAN DE RAAD van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen (ATAD 2).
  • BTW: diverse Richtlijnen en Verordeningen; zie ook hierna bij De BTW Richtlijnen en Verordeningen.
  • Fiscale arbitrage: Arbitrageverdrag 90/436/EEG.
  • Bijstand bij invordering: 2010/24/EU van 16 maart 2010 betreffende de administratieve samenwerking, en zoals gewijzigd in 2014, 2015, 2016 en 2018.
  • Bijstand bij heffing: 2011/16/EU.
  • Verplichte rapportage van betrokkenheid bij agressieve constructies;  Mandatory Disclosure Directive of “DAC6” ; 2018/822, van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.  

Dit is slechts een beperkte selectie van Europese Richtlijnen op fiscaal gebied en wij zijn u graag van dienst om u desgewenst ook te adviseren op andere voor u van belang zijnde Richtlijnen. 

De BTW Richtlijnen en Verordeningen

De harmonisatie van fiscale wetgeving in de Europese Unie is het meest gevorderd op het gebied van de BTW, ook al hebben de Lidstaten nog vergaande discretionaire bevoegdheden behouden, zoals ten aanzien van de hoogte van hun algemeen BTW tarief.

Dit zijn de belangrijkste BTW Richtlijnen en Verordeningen:

  • Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
  • Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de teruggaaf van belasting over de toegevoegde waarde, bedoeld in Richtlijn 2006/112/EG, aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf zijn gevestigd maar in een andere lidstaat.
  • Richtlijn 2009/132/EG van de Raad van 19 oktober 2009 tot vaststelling van het toepassingsgebied van artikel 143, onder b) en c), van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde bij de definitieve invoer van bepaalde goederen.
  • Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende administratieve samenwerking en bestrijding van fraude op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde.
  • Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende administratieve samenwerking en bestrijding van fraude op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde.
  • Richtlijn (EU) 2018/2057 van de Raad van 20 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de tijdelijke toepassing van een algemene verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten boven een bepaalde drempel.
  • Richtlijn (EU) 2019/1995 van de Raad van 21 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft bepalingen betreffende afstandsverkopen van goederen en bepaalde binnenlandse leveringen van goederen.
  • Richtlijn (EU) 2020/284 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de invoering van bepaalde vereisten voor betalingsdienstaanbieders.
  • Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie met het oog op het toezicht op de correcte toepassing van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.
  • Richtlijn (EU) 2020/2020 van de Raad van 7 december 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft tijdelijke maatregelen met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek als reactie op de COVID-19-pandemie. 

Europese Verordeningen

Een "Europese Verordening" is een bindend voorschrift van de EU die in alle lidstaten van de EU in beginsel rechtstreeks van toepassing is.

In tegenstelling tot Europese Richtlijnen hebben Europese Verordeningen doorgaans wel directe werking in de Lidstaten. De Lidstaten nemen vaak wel het initiatief om de Verordeningen in hun wetgeving te implementeren, maar ook al doen ze dit niet, dan zijn de Verordeningen meestal rechtstreeks van toepassing en kan de belastingplichtige die daar een belang bij heeft zich daar ook rechtstreeks in rechte op beroepen.

De belangrijkste Verordeningen voor onze internationale praktijk zijn:

  • Het Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV): Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV);
  • De Europese Naamloze Vennootschap, oftewel Societas Europaea (SE): Verordening (EG) nr. 2157/2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) en Richtlijn 2001/86/EG tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers;
  • De Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE): Verordening van de Raad (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE);
  • Sociale zekerheid (1408/71, zoals gewijzigd door onder andere Verordening nr. 883/2004).

De Europese Rechtspraak

De hoogste instantie voor hoger beroep is steeds vaker de Europese rechter. 

Het Hof van Justitie is de hoogste rechterlijke instantie van de Europese Unie, met als belangrijkste doel het toezicht op de juiste toepassing van de Europese grondbeginselen.

Het Hof van Justitie ziet toe op juiste uitleg van de Europese verdragen en toepassing van het gemeenschapsrecht, met name de Europese Richtlijnen en Verordeningen.

Het Hof kan betrokken worden in geschillen tussen lidstaten, instellingen van de EU, bedrijven en individuen waarbij EU-wetgeving aan de orde is. Het uitgangspunt is dat alle belanghebbenden in de EU zich direct of indirect tot het Hof van Justitie kunnen wenden als Europese regels worden overtreden en bijvoorbeeld wetgeving of beleid van een Lidstaat in strijdt is met het Europees gemeenschapsrecht.

Het oordeel van het Hof van Justitie kan het oordeel van nationale rechters overrulen.

Nationale rechters kunnen ook voordat zij zelf uitspraak doen, gerichte vragen stellen aan het Hof van Justitie over een bepaalde toepassing/ interpretatie van het Europese recht in een concreet geval indien dit door de nationale rechter van belang word geacht voor de voorgelegde zaak (prejudiciële vragen). Bij alle rechtsgeschillen in hoogste instantie waarna geen beroep meer mogelijk is (zoals in Nederland het geval is met procedures bij de Hoge Raad), is de rechter hiertoe zelfs verplicht indien Europese rechtsvragen onderdeel van het geding en daadwerkelijk in geschil zijn.   

De procedure van de prejudiciële vragen is gebaseerd op artikel 234 EG-Verdrag en artikel 35 van het EU-Verdrag. Alleen 'rechterlijke instanties' van de Lidstaten kunnen prejudiciële vragen stellen. De procedure van de prejudiciële vragen is bedoeld om nationale rechters te ondersteunen bij een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht. Nadat het Hof van Justitie de prejudiciële vragen heeft beantwoord, wordt de nationale rechter geacht uitspraak te doen met inachtneming van de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van het Europees gemeenschapsrecht.

De nationale rechter behoeft zich niet tot het Hof van Justitie te wenden wanneer in het verleden al een duidelijk antwoord op de vraag is geformuleerd, of indien de vraag al is beantwoord door vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in vergelijkbare gevallen (“acte éclairé”). Dit sluit echter niet uit dat de nationale rechter ook in die gevallen bevoegd blijft om de vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen om bijvoorbeeld te toetsten of het Hof van Justitie zich nog steeds kan vinden in een eerder gegeven interpretatie van het Europees gemeenschapsrecht.

De uitspraak van het Hof van Justitie is bindend en moet derhalve door de nationale rechters in de Lidstaten gevolgd worden.

Een uitspraak van het Hof van Justitie kan ook terugwerkende kracht hebben en de door het Hof gegeven interpretatie van een bepaling van Europees recht geldt in beginsel altijd vanaf de datum van inwerkingtreding van die bepaling.

Belangrijkste fiscale EU uitspraken

De Europese jurisprudentie op fiscaal gebied neemt een steeds prominentere rol in voor de belastingheffing in de Europese lidstaten, en gaat steeds meer als "last resort" functioneren in fiscale procedures.

De belangrijkste grondbeginsel van Europees recht die voor toepassing van het Nederlands belastingrecht van bijzonder belang zijn gebleken, omvatten met name:

  • het verbod op discriminatie,
  • de fundamentele vrijheden van verkeer, personen, goederen, vestiging, kapitaal, en betalingen, en in meer recente gevallen,
  • het verbod op willekeur.

Door de jaren heen, heeft het Hof van Justitie voor het Nederlands belastingrecht zeer belangrijke (ingrijpende) uitspraken gewezen. Zonder naar volledigheid te streven, zijn dit in chronologische  volgorde onder andere:     

  • HvJ EG 14 februari 1995, zaak C-279/93 - Schumacker
  • HvJ EU 12 december 2002, C-385/00  - De Groot
  • HvJ EG 9 september 2004, zaak C-319/02 - Manninen
  • HvJ EG 13 december 2005, zaak C-446/03 - Marks & Spencer II
  • HvJ EG 18 september 2003, zaak C-168/01 -  Bosal
  • HvJ EG 27 november 2008, zaak C-418/07 - Papillon
  • HvJ EU 18 maart 2010, zaak C-440/08 - Gielen
  • HvJ EU 1 oktober 2014, C-10/14 – Zaak Miljoen
  • HvJ 1 oktober 2014, C-17/14 - Société Générale

Dit is een zeer beperkte selectie van Europese arresten op fiscaal gebied. Wij adviseren u graag op alle Europese jurisprudentie die voor uw casus van belang kan zijn.   

De belastingheffing in het buitenland

Wij zijn dagelijks bezig met de belastingheffing in andere landen en kennen de weg in het buitenland.

Ieder praktijkgeval is weer anders, maar de ervaring leert dat veel fiscale complicaties zich op het zelfde vlak bevinden, wat dan vaak ook weer geldt voor de richting waarin de oplossing moet worden gezocht. Maar geen land is hetzelfde en dat geldt zeker ook voor hun fiscale wetgeving; het is en blijft maatwerk.

Voor technische analyses van het belastingrecht in andere landen hebben wij de internationale (digitale) bibliotheken van Kluwer en het IBFD tot onze beschikking, waardoor wij snel en efficiënt toegang hebben tot gedetailleerde informatie over buitenlandse belastingsystemen en belastingverdragen.

Daarnaast beschikken wij over een internationaal netwerk van fiscale specialisten in andere landen waar wij regelmatig mee samenwerken voor de uitvoering van grensoverschrijdende opdrachten en die ons op de hoogte houden van ontwikkelingen op het gebied van de internationale belastingheffing in hun land.

Specifieke onderwerpen van onze expertise op het gebied van het internationale belastingrecht

In onze internationale prakrijk hebben wij dagelijks te maken met een zeer divers scala aan onderwerpen op internationaal fiscaal gebied.

De onderwerpen waar wij bijzondere ervaring en expertise mee hebben zijn onder andere (in alfabetische volgorde):

  • Advance Pricing Agreement
  • Advance Tax Ruling
  • bedrijfsverplaatsing
  • belastingverdragen
  • beursgang
  • BPO
  • bronbelastingen op dividend, rente en royalties
  • DAC6 rapportage verplichtingen
  • deelnemingsvrijstelling
  • due diligence
  • emigratie
  • Europese Richtlijnen en Verordeningen
  • Eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele belastingheffing
  • extraterritoriale kosten
  • fiscale arbitrage
  • fiscale eenheid
  • G-rekening
  • grensoverschrijdende arbeid
  • grensoverschrijdende fusie, overname of reorganisatie
  • immigratie
  • inkeerregeling
  • inlenersaansprakelijkheid
  • innovatie box
  • internationale expansie
  • kennismigrantenregeling
  • ketensaansprakelijkheid
  • object vrijstelling buitenlandse vestiging of buitenlands onroerend goed
  • payrolling
  • renteafrek
  • salary split
  • tax credits
  • tonnage regime 
  • transfer pricing
  • vaste inrichting 
  • woonplaatsverklaring
  • zetelverplaatsing

Wij zetten graag onze kennis en die van onze internationale partners in om u in internationale trajecten op professionele wijze te adviseren over van toepassing zijnde Nederlandse fiscale regelingen, belastingverdragen, andere internationale regelingen en de belastingheffing in het buitenland.